ZAGERS. Met woest gerucht, in 't noest gehucht, daar hoor ik, zindrend op gezang, een zage dagen lang. Bezie dien ruk, dat knie- gebuk, en overhands, zoo klein, zoo groot, die twee, lijk Tijd en Dood! Omhoog hun zaag, omlaag hun zaag, die tanden toont, bij elken terd, al bijtend in het berd. En stam na stam, en boom na boom, en beuk, čn berk, čn eik, čn olm, 't valt al in plank en molm! Zoo wordt en stort een pracht- geslacht, een boom, een bosch, een huis, een staat, tot molm in stof vergaat. 210 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p. 225 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p. 288 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p. 71 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p. 81 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.